Vorige week was ik in het Openluchtmuseum in Arnhem. Het museum heeft een grote textielcollectie, waaronder veel gebreid goed. Ik mocht in het depot een deel van het breiwerk bestuderen. Collectiebeheerder Janine Spijker had o.a. wat fraaie kousen voor me uitgestald.
In de 19e eeuw (en al eerder) werden op grote schaal katoenen kousen gemaakt en gedragen. In de winter werden ze ook als onderkousen gedragen onder een wollen kous. Het is interessant om exemplaren te vinden die gedateerd zijn, want dat komt niet zo vaak voor. Er bestaan zeker ook machinaal gebreide kousen uit die tijd, maar handbreiwerk herken je onmiddelijk. In de eerste plaats hebben machinale kousen een genaaide naad, want ze zijn vlak gebreid. Handgebreide kousen zijn rondgebreid en hebben een ingebreid ‘naadje’ middenachter van elke 2e toer 1 averechte steek. Dit vergemakkelijkt het tellen van de toeren en aan weerszijden hiervan worden de meerderingen en minderingen voor de kuit gemaakt. Verder konden die machines zeker geen verdraaid recht gebreide steken maken of gaatjes met averechte steken zoals bij de kous hieronder.
Collectie Openluchtmuseum Arnhem
Deze kousen hebben de initialen IGW of JGW en het jaar 1834. Het materiaal is heel fijne katoen ca. 70 steken op 10 cm. De kous is van boven naar beneden gebreid en begint met een picotrandje, dan volgt een soort halve waaiersteek, afgewisseld met ingebreide gaatjes met boven en onder het gaatje averechte steken. Dan een leuk randje met toeren afwisselend gebreide en afgehaalde averechte steken met daartussen steeds een toer recht. Daaronder zijn de initialen en het jaartal ingebreid in dezelfde gaatjessteek. De kous is verder glad in tricotsteek en heeft een algemeen gebruikte hiel en teen.
Grappig is dat de kous aan de achterkant nog een keer is gemerkt in rode kruissteekjes met andere initialen en dat de voeten diverse malen zijn gestopt. Dat toont nog een keer aan hoe zuinig men er op was en hoe lang zulke mooie gebreide stukken meegingen.
De datering geeft de mogelijkheid een beeld te krijgen van wat er toen in de mode was op kousengebied. Tot eind 18e eeuw was de bovenrand van een kous vaak eenvoudig voorzien van een paar ribbels en deed men niet echt moeite een boord te breien. De boord zoals wij die kennen met een rekbare boordsteek zie je voor 1900 sowieso niet. Men droeg er een lint omheen of een riempje net onder de knie tegen het afzakken.
Collectie Rijksmuseum Amsterdam
Op dit schilderij ‘Het Toilet’ 1655-1660, door Jan Steen uit het Rijksmuseum zie je de striemen in de benen van de vrouw, waar haar kousenbandjes hebben gezeten, dat moet enorm gekneld hebben. Je ziet van die bandjes eigenlijk geen sporen in de 19e-eeuwse katoenen kousen die toch mooie bewerkte randen hebben, ik verbaas me daar steeds over. De tenen zijn dan kapot en hersteld, maar de boorden zijn nog gaaf.
Collectie Openluchtmuseum Arnhem
Bovenstaande kousen zijn nog wat ouder en hebben een soort kabelmotief in de rand. Ingebreid zijn de initialen AFS en op de andere kant O64I 1828. Ik denk dat dat ‘oud 64 jaar’ betekent. De J werd vaak als I geschreven. Dat zou betekenen dat de maakster geboren is in 1764 en deze kous op latere leeftijd heeft gebreid. Dus mag je er misschien ook van uit gaan dat ze van jongs af aan heeft gebreid en dus al langer deze techniek heeft gebruikt. Ook op deze kousen zijn later nieuwe initialen in kruissteek toegevoegd. Deze kous telt ca. 60 steken op 10 cm.
Collectie Openluchtmuseum Arnhem
Nog een paar mooie randen van kousen uit de collectie van het Openluchtmuseum. Deze bijzondere kous hierboven is niet gedateerd, maar lijkt mij heel vroeg 19e eeuw, zie (1). De initialen zijn IGG.
Collectie Openluchtmuseum Arnhem
De kous hierboven heeft een vaker voorkomend type kousenrand, een ajourpatoontje dat wordt herhaald zowel in de hoogte als in de breedte. Dat geldt ook voor de kousenrand hieronder met schelpmotief.
Collectie Openluchtmuseum Arnhem
Eigen werk, Evelien Verkerk
Een variant van het schelpmotief staat in de ‘Eutropia, Handboek voor het Schoone Geslacht’uit 1844, alleen dan met laddertjes ertussen. Dit boek bevat een schat aan patroontjes voor boorden. Ik ben ze aan het breien met katoen op naalden 1.25 mm en heb er nu 50 gedaan. Een monsterklus, maar heel erg leuk! Hierboven zie je een detail van mijn Eutropia breirol, met in het midden de bedoelde steek, deze heet in het boek ‘de versierde schelptoer’.
Kousen blijven mijn meest favoriete onderwerp op het moment en het wordt steeds leuker naarmate ik meer varianten tegenkom natuurlijk.
Als laatste wil ik deze laten zien, vanwege de interessante versierde klinken, dat zie je niet zo vaak bij dit soort kousen. Deze voet hoort bij de kousenrand met schelpmotief en je ziet dat hetzelfde motief hier terugkomt waarbij het verloopt van klein naar groot en weer terug langs de mindering van de spie voor de wreef, een echt meesterstuk.
Collectie Openluchtmuseum Arnhem
Referenties
(1) In het jaarboek Kostuum 2015, staat een muts afgebeeld in het artikel van Jacoba de Jonge met vergelijkbare motieven, op pag. 75. Deze muts is gedateerd rond 1800.
Pingback: Huppelsokken | nederlandsgebreid